Toreneindspelen (04)
Frank van Halem
Zoals al in de vorige aflevering beloofd, schotelt de heer Marwitz ons nu situaties voor waarin beide partijen nog een toren op het bord hebben staan, terwijl één der spelers nog over één pion beschikt. Hoe gaan we dat aanpakken?
Pak het bord erbij en geniet van deze les van de heer Marwitz!
HERKENNING....!?
“Hoe kwam je op dat idee?”, is
dikwijls een reactie van iemand die bewonderend kijkt naar de winnende of nog
net remise-makende zet die je speelde. Het antwoord moet je dan vaak schuldig
blijven, of je kunt zeggen: “Ik heb een dergelijke stelling al eens eerder
gehad. En tijdens het naspelen ontdekten we, wat er allemaal in die stelling
zat.”
Juist! Wat er in de stellingen zit, de kenmerken, de motieven, daarnaar moeten
we ons richten bij het bepalen van de juiste zet. Het ‘opzoeken’ van die
kenmerken leidt dan vaak tot die herkenning: al eens eerder gezien. En die
herkenning brengt ons dan op de goede gedachte. Althans, dat hopen we.
Zie de eerste stelling:
Deze keer meteen maar iets ‘lastigs’:
Hoe moeten we een toren-eindspel spelen, als er tenslotte nog slechts één pion is overgebleven?
Natuurlijk hangt het er van af, of we zelf de trotse bezitter van die pluspion zijn of niet. Maar het zal duidelijk zijn, dat een positie die voor de ene partij gunstig is, door de andere moet worden vermeden. In de gegeven stelling moet de zwarte koning het veld d8 kunnen bereiken, op welk veld de witte pion zou moeten promoveren. Kd8 is dus een beste zet geweest. Maar zwart heeft nog een goede zet kunnen doen: Th6! Door op de zesde rij te gaan staan, houdt die toren de witte koning af, zodat er geen geniepigheidjes als Kd6 en matdreiging (Tg8) kunnen komen. Pas als wit zijn pion heeft opgespeeld (d5-d6), dàn gaat de zwarte toren op een andere manier ‘storen’ namelijk door na Th1! te dreigen met voortdurend schaak! Wit kan de zesde rij nooit voor zijn koning veroveren, want zijn toren kan weliswaar op b.v. c6 (e6) komen, maar na toren-ruil is het pioneindspel remise. Wit kan daarom in deze stelling niet (meer) winnen!
Hoe zit het in de tweede stelling?
Wit heeft kennelijk geleerd door ervaring: zijn toren verhindert de zwarte
koning op weg te gaan naar e8. De witte pion is inmiddels op de zesde rij
gekomen en het lijkt er dus op dat wit nu wèl kan gaan winnen. Maar zwart heeft
in de gegeven omstandigheden de voor hem meest gunstige stelling kunnen
bereiken: de zwarte koning zo dicht mogelijk bij de pion, de zwarte toren aan
de àndere kant van de pion (!), zo ver mogelijk weg, klaar voor zijn
stoor-schaakjes. En door zijn goede opstelling kan zwart nog juist remise
houden! Probeert U maar: 1. Tc8 (om de toren te gebruiken tegen de
stoor-schaakjes van de zwarte toren) 1..., Ta5†
2. Kd6, Ta6†, 3. Kd7, Ta7†, 4. Tc7, Ta8! En wit komt niet verder: 5. e7?, Kf7… of 5. Kd6†, Kf8…….
Vergelijkt U nu de derde stelling eens met de tweede:
Ziet U het verschil? De zwarte toren staat één veld dichterbij en komt
daardoor binnen het bereik van de witte koning. En dat kleine verschil is
voldoende voor wit om te kunnen winnen.
Na 1, Kc6, Ta6†, 2. Kc7, Ta7†, Kb6! Is het uit: 3…., Td7 4. Kc6, Ta7 5. d7 en wit wint.
Kenmerkend is dus: de verdedigende toren moet aan de ‘lange kant’ van de pion staan, zo ver mogelijk van de pion weg, de zwarte koning aan de ‘korte kant’, zo dicht mogelijk bij de pion! De enige remise kans!
Moeilijk? Och, niet gemakkelijk, maar dat is schaken tòch al niet….. Trouwens, de genoemde ‘kenmerken’ zijn niet zo lastig te onderkennen. En met de daarbij behorende ‘vingerwijzingen’ kan ieder zijn spelniveau snel verhogen.
(18 oktober 1988), J.H. Marwitz.
Tot zover weer de heer Marwitz. In de volgende aflevering (op het gebied van
toreneindspelen heb ik er nog twee) komen enkele algemene regels met betrekking
tot de behandeling van toreneindspelen aan bod, uiteraard met de nodige
voorbeelden. Maar dat is voor begin volgend jaar, nu eerst maar eens van deze
aflevering studie maken!
Frank van Halem,
2 december 2020