Eindspelen (03)
Frank van Halem
In
de eerste aflevering heb ik het een en ander over Jan Marwitz geschreven.
Nu heb ik ook nog een foto van hem gevonden.
In
onderstaand artikel treffen jullie aflevering 3 aan van deze serie. Het gaat nu om het gevecht tussen paard en loper met nog een paar
pionnen aan beide zijden op het bord. Probeer het idee te onthouden (dat is
effectiever en minder werk dan een serie zetten te onthouden).
Dikwijls belandt de partijspeler in een eindspel waarin een loper het moet opnemen tegen een paard. Aan beide zijden staan nog pionnen en de vraag is: hóé moeten dergelijke stellingen worden behandeld?
Bedenk steeds, dat de loper éénkleurig is. En dus slechts de helft van de 64 velden kan bestrijken en geen enkele aanval kan uitvoeren op een pion die op de andere kleur-velden staat. Het paard kan dat wel, maar is bij zijn acties wat minder snel. Hij kan niet als de loper in één zet van de ene kant van het bord naar de andere komen.
Wat dat betekent voor de behandeling van partij-eindspelen van P tegen L kunnen we eenvoudig vastleggen in een ‘vuistregel’:
“De partij met de loper moet proberen te voorkomen dat zijn pionnen op de velden van de kleur van de lopen (kunnen) worden vastgelegd; de partij met het paard zal er juist naar streven, de pionnen van de tegenpartij op de velden van de loper-kleur te ‘vernagelen’.”
Als de paard-partij in staat is dat te bewerkstelligen, is er in vele gevallen winst voor die partij mogelijk. Dat komt doordat:
a. De pionnen van de loper-partij hun eigen loper in de weg staan; hij kan niet ‘lopen’!
b. De loper-partij alleen nog verdedigen kan; de loper kan geen vijandelijke pion aanvallen!
Ik ken er eigenlijk geen beter, eenvoudiger en vooral leerzamer voorbeeld van dan het onderstaande. Het is van Nimzowitsch, uit zijn werk: “Mein System” (1926).
De zwarte pionnen
staan op velden van de verkeerde kleur. Zwart heeft wat men noemt de “slechte
loper”. De aanval van het paard op een van beide pionnen kan de loper
‘binden’ aan die pion. Als het wit door goede samenwerking van zijn koning met
het paard gelukt binnen te dringen, is het pleit spoedig beslecht.
In zijn
standaardwerk “Lehr- und Handbuch der Eindspiele” typeert Chéron de situatie met
deze woorden: “Zwart bevindt zich in dezelfde situatie als een bokser die slagen
moet incasseren en weet dat hij niets terug kan doen”….
We hebben het al eerder geconstateerd: in het eindspel zijn koningen hoofdrolspelers!
De witte koning wil veld f5 zien te veroveren, waarna zwarts e-pion sneuvelt. Daarbij heeft hij de hulp van het paard nodig.
Hij begint daarom met 1. Ph4† Natuurlijk geeft de zwarte koning veld f5 niet zomaar prijs, dus: 1……, Kf6 Met 2. Kh5 start wit een soort ‘omtrekkende’ beweging, waarmee hij zwarts koning wil terugdringen, wegduwen van f5. Maar uiteraard doet die koning dat niet vrijwillig. Zijn loper is dan wel uitsluitend verdedigend van waarde, maar waarom zou dat niet voldoende kunnen zijn?
Daarom speelt zwart: 2….., Lc7 (Over 2….., Lf8 straks).
Nu moet het witte paard zijn werk doen: het paard gaat naar g4! Dus: 3. Pf3, La5 4. Ph2(!), Lc3 5. Pg4†, waarna de zwarte koning veld g6 moet loslaten en zijn directe tegenstander naderbij ziet komen: 5……, Ke6 6. Kg6 Zwart moet machteloos toezien hoe wit verder opdringt: 6….., Ld4, 7. Pf6, Lc3 8. Ph7 (!), Ld4 9. Pg5† en weer moet de zwarte koning wijken: 9….., Kd6 Bijna triomfantelijk betreedt nu de witte koning veld f5: 10. Kf5, waarna zwart machteloos is tegen het schaak op f7: 10….., Lc3 11. Pf7†, Kc6 en wit na
12. Ke6, Lb2 13. Pxe5† de buit kan binnenhalen. (Ziet U waarom éérst Ke6 moet gebeuren?!).
Eenzelfde verloop zien we na 2……, Lf8 of 2…….,Le7. Ik laat die varianten graag aan de geïnteresseerde lezer over.
J.H. Marwitz, 1 december 1986.
Heb je ervan genoten? Volgende maand hoop ik weer een stukje van Jan Marwitz te plaatsen. In die aflevering staan er geen stukken op het bord, maar alleen pionnen (en natuurlijk beide koningen)!