Strategie en Taktiek (04)
Frank van Halem
foto site chessbase
We beginnen eerst met de oplossing van de sleutelzet in de vorige aflevering.
Dat is 14...,Pg4.
Ziet u
het? Als de witte dame het paard slaat gaat het overgebleven zwarte paard naar
c4 en het bal is compleet!
Het wordt nu weer tijd om naar onze leermeester Marwitz te luisteren:
Wit begint….en wint? Het is maar goed dat een schaakpartij niet een ‘opgave’ is, niet het zoeken naar een misschien nog wel verborgen maar toch aanwezige winstgang. En tňch …!?
Wit begint. Dat geeft een zeker voordeel: het ‘initiatief’, dat vaak ongrijpbare gegeven, dat aalglad door je vingers wegglijdt als je even niet goed oplet. Doe je dat wel, dan kan je daarvan bijna altijd profiteren door een zodanige pionnenstelling te kiezen, dat er meer speelruimte is voor de andere stukken, bijvoorbeeld door een betere centrumbezetting. Dikwijls is al na enige zetten te zien, wie in de te verwachten schermutselingen de meeste lijnen tot zijn beschikking heeft, wie aanvalskansen heeft en wie zich – althans voorlopig! – tot verdedigende acties en plannen moet beperken. De hier te behandelen openingsfase is daarvan een goed voorbeeld.
De stand van het eerste diagram is ontstaan na de volgende zetten:
1.c4, e5 2. Pc3, Pf6 3. g3, Pc6 4. Lg2, d6 5. Pf3, Le7 6. 0-0, 0-0 7. d4. Ziet U wat wit eigenlijk al heeft bereikt?
De
eerste 4 rijen ‘beheerst’ hij, tegenover 3 rijen voor zwart; om de 5e
rij zal de eerste strijd ontbranden. Zwart heeft het moeilijk, want zelf actie
voeren in het centrum door e5-e4 kan niet goed wegens Pf3-g5. Afwachten dan, of
wit op e5 slaat, eventueel voorafgegaan door e4?
De ‘oplossing’ waarvoor zwart kiest lossen zijn problemen zeker niet op:
7….., exd4 accepteert voor de eerstvolgende zettenreeks het gebrek aan
ruimte duidelijk. Na 8. Pxd4, Ld7 kan wit op zijn gemak voorbereidingen
treffen voor de aanval. Hij doet dat met 9. b3 waarmee voor Lc1 een
prachtige diagonaal wordt vrijgemaakt. Zwart moet natuurlijk iets ondernemen.
Met zijn volgende zetten laat hij zien dat hij niet planloos manoeuvreert, maar
tot een bepaalde tegenactie heeft besloten. Met 9…., Dc8 dekt hij de pion
op b7, wat het paard op c6 weer ‘mobiel’ maakt, en ‘dreigt’ en passant’ met Lh3
ruil van één der sterke witte lopers af te dwingen. Of die ‘dreiging’ reëel is?
Ik weet het niet.
Maar als wit nu 10. Te1 speelt, heeft-ie wel gewerkt!
Er volgt
dan ‘volgens plan ‘: 10…, Pe5 (de vraag is wel op ruil op d4 niet beter
is….!?) Na 11. Lb2 komt nu 11…., c6 12. e4, Dc7 waarmee de stand
van het 2e diagram is bereikt!
Van de witte stelling kunnen we zeggen dat deze eigenlijk ideaal is: wit
beschikt over de half-open d-lijn, waarop zich zwarts zwakste pion bevindt;
verdubbeling van de witte torens op die lijn kan, naar het lijkt, vrij eenvoudig
gebeuren; een versterking van de greep op het centrum kan door f4 worden
bereikt; een aanval op de zwarte koningsvleugel zit er aan te komen….! Het is
daarom niet duidelijk, wat wit beweegt tot de zet 13. Pf5, want na
13…., Lxf5 14. exf5, Tfe8 ,
15.
Dd4, Ped7, 16. Pe4, Lf8 (!)
17. Pg5, Da5 heeft zwart zowaar (weer) wat
tegenspel! (,,,,,wit won NIET!)
(6 februari 1990), J.H. Marwitz
Zo zie je maar weer, het is eigenlijk “eng” eenvoudig hoe een behoorlijke stelling in kracht afneemt door een enkele zwakke zet!
Enfin, in het volgende stukje gaat het weer over pionnen, maar nu ook een wat agressiever zwartspeler en aandacht voor open lijnen .
Frank van Halem, 19 augustus 2019.