Lopereindspelen (04)
Frank van Halem
Zoals al aangekondigd in de vorige aflevering, gaan we het nu hebben over het bekende “probleem” van het spelen met lopers van gelijke kleur. We zeggen al snel: dat wordt ‘em niet meer. Maar is dat ook zo? We gaan het in de volgende aflevering zien.
Laten we eens zien wat de heer Marwitz hierover te zeggen heeft!
Op welke wijze een loper kan optreden tegen een vijandelijke soort- en kleurgenoot (wat betreft de velden), bekijken we aan de hand van de volgende stellingen. Ze zijn afkomstig uit de bewerkingen van L.Centurini in de jaren 1847 – 1856 (…!)
Stelling 1
Als in Stelling 1 zwart aan zet zou zijn, zou hij ongetwijfeld
1…., Kg8! Spelen en zich daarmee verzekeren van remise. Waarom? Wel, omdat
de zwarte koning daarna op geen enkele manier van veld g8 verdreven kan worden,
zodat wit zijn pion nimmer kan laten promoveren!
Als wit aan zet zou zijn, moet hij dus direct 1. Kh7! Spelen, waarmee hij zijn opponent de toegang tot g8 verhindert. Daarmee heeft hij dan tevens de weg naar winst geopend: na
1……, Lb2 2. Lf4, Ld4 3. Lh6†, Ke8 komt
4. Lg7 en dan moet de zwarte loper een andere diagonaal zoeken waarop hij de witte pion kan tegenhouden. Er is één goede zet: 4. ….,Lc5! De loper wil naar f8! Helaas voor zwart is die ‘andere diagonaal’ wat kort….f8-h6….wat tot gevolg heeft dat de zwarte loper zich daarop niet kan handhaven:
5. Le5, Lf8 6. Ld6! En het schaakbord zou voor zwarts loper nog een veld (i5) moeten hebben … Nu wint wit.
Het is duidelijk dat de
verdedigende loper méér kans heeft tegen een centrum-pion.
Dan moet echter wel zijn eigen koning dicht in de buurt zijn, vlak achter de
witte pion staan!
Stelling 2
In Stelling 2 lijkt het of zwart er beter voor staat dan zo-even. Toch is
ook deze stelling voor wit gewonnen, onverschillig of hij aan zet is of niet. We
beginnen op soortgelijke wijze als in Stelling 1.
1. Lg7, Lb4 2. Lf8 en zwart verdedigt zich weer met een
‘omtrekkende beweging’ naar een andere diagonaal:
2….,Ld2, 3. Lc5, Lh6 en dan blijkt opnieuw dat zwart zich op de korte diagonaal niet kan handhaven. Na 4. Ld4! Is zwart om een goede zet verlegen: zijn loper kan niet zetten en op een koningszet volgt: 5. Lg7! Met gemakkelijke winst voor wit.
Is er in dergelijke stellingen
met zo’n korte diagonaal dan nooit een goede verdediging mogelijk?
O, zeker! Maar dat hangt dan
wel af van de ‘kleinigheden’, toevalligheden zo U wilt, die in de stelling
aanwezig zijn.
Kijk maar eens hieronder naar Stelling 3.
Stelling 3
Hebt U de slotstelling van Stelling 2 nog voor U? Welnu, verplaats dan eens de
witte koning van g8 naar e8: ziedaar, stelling 3!
En nu….moeten we als witspeler genoegen nemen met remise…! Hoe komt dat? Alleen doordat de witte koning niet in staat is het winnende veld g8 te bereiken! Men zie:
1.Lf8, Lf4 2. Lg7(!), Ld6 (Lg7 mag natuurlijk niet genomen worden!)
3. Le5(!), Lc5 4, Lc7 (op weg naar e7!), Kf6(!) (wat zwart prompt verhindert – dat gaan van de loper naar e7) 5. Ld8†, Ke6! Wit komt niet verder. Remise dus!
Samengevat:
(14 maart 1989), J.H. Marwitz
We hebben nu wat laten zien over het spelen met lopers van gelijke kleur. Hoe zit dat nou met lopers van ongelijke kleur?
Dat gaat u zien en lezen in de volgende aflevering. Even wachten dus……
Frank van Halem, 6 mei 2021